De infanterie
Donderdag, 3 Juli, 2014
Bij de mobilisatie in augustus 1914 worden veertien militieklassen (1899 tot en met 1912) onder de wapens geroepen. De militieklas van 1913 vervult op dat ogenblik zijn dienstplicht en is reeds onder de wapens. De jongste klassen (1906 tot en met 1913), ongeveer 117.000 man, vormen het Veldleger. Daarnaast bieden zich tot oktober nog ongeveer 20.000 vrijwilligers zich spontaan aan.
De oudere militieklassen (1899 tot en met 1905), ongeveer 88.000 man, vormen de vestingtroepen en worden ingezet in de Versterkte Posities (Luik, Namen en Antwerpen).
De slagorde, die tijdens de oorlog meerdere keren zal wijzigen, bestaat in grote lijnen uit zes Legerafdelingen (grootte ongeveer een divisie) en één Cavaleriedivisie (op 12 oktober 1914 wordt een tweede Cavaleriedivisie opgericht).
Een Belgische Legerafdeling telt ongeveer 15.000 tot 24.000 manschappen en bestaat uit drie of vier Gemengde Brigades, een cavalerieregiment, een regiment artillerie, een bataljon genie, een sectie Veldtelegrafie en een Vervoerkorps. Elke Legerafdeling heeft ook een depot.
De ruggengraat van het Veldleger wordt gevormd door de infanterie. Deze bestaat uit liniesoldaten, grenadiers, karabiniers en jagers te voet.
In 1915 worden de onpraktische en donkerblauwe uniformen vervangen door een kaki uniform en krijgen de militairen een stalen helm, de zogenaamde ‘Adrienhelm’.
Gedurende de stabilisatieoorlog aan de IJzer ondergaat het Belgisch leger een grondige transformatie. In 1918 staat er dan ook een zeer goed opgeleid leger klaar met een moderne uitrusting om deel te nemen aan de bevrijding van België.