Loopgraven
Bij de aankomst van het Belgische Leger aan de IJzer werd begonnen met het graven van kuilen. Die kuilen werden met elkaar verbonden en zo ontstonden de eerste loopgraven.
De loopgraven aan het IJzerfront waren meestal bovengronds opgebouwd omdat het waterpeil graafwerken onmogelijk maakte. De verdediging van een sector bestond uit verschillende weerstandslijnen. Achter de hoofdweerstandslijn werd een tweede weerstandslijn uitgebouwd die even lang moest zijn. Indien de situatie het vereiste en de tijd het toeliet, werden bijkomende weerstandslijnen aangelegd.
Voor de hoofdweerstandslijn bevonden zich vooruitgeschoven stellingen en luisterposten om de vijand te observeren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de loopgraven het symbool van de patstelling aan het front en werden ze stelselmatig uitgebreid en verbeterd. Voor de constructie van die veldwerken werden honderdduizenden zandzakjes of ‘vaderlandertjes’ en eindeloze rijen prikkeldraad gebruikt. Daarnaast werden bunkers en schuilplaatsen gebouwd, al dan niet opgetrokken uit gewapend beton.